
Op 15 september 1932 stapt een honderdtal Urker vrouwen in klederdracht op de boot naar Amsterdam. Aan boord zingen ze het Wilhelmus. Aangekomen in de Amsterdamse haven, marcheren ze begeleid door twee veldwachten naar Rokin 149, waar het kantoor van de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet is gevestigd.

Wat bewoog honderd Urker vrouwen, die het Wilhelmus uit volle borst en uit het hoofd zongen, om te protesteren?

Niet iedereen op het eiland is blij met hun actie. De dominee heeft hen gewaarschuwd: de demonstratie kan tot revolutie leiden. Hij weet zelfs de lijndienst Urk-Amsterdam ervan te overtuigen de boze vrouwen te weigeren. Zij laten zich echter niet tegenhouden, en weten met de lijnboot Hoorn-Amsterdam alsnog in de hoofdstad te komen.
Op het Rokin bieden ze een verzoekschrift aan om de Zuiderzeesteunwet eerlijk en genereus uit te voeren. Nu de aanvoer van haring, ansjovis en garnalen is gestopt, zien zij, als garnalenpellers, hun inkomsten dalen, zonder hiervoor gecompenseerd te worden.
Wat beweegt de honderd Urker vrouwen, die het Wilhelmus uit volle borst en uit het hoofd zingen, om te protesteren?
Wie dat wil begrijpen moet iets meer weten over de Zuiderzeesteunwet. Deze wet was in 1918, toen de Zuiderzeewet door het parlement werd aangenomen, toegezegd. Er mocht namelijk geen smet aan de inpoldering kleven. De Zuiderzeevissers kregen 6 miljoen gulden compensatie. Inclusief nevenbedrijven was de waarde van de bedrijfstak echter zeker 10 miljoen. Onder de vissersfamilies was er grote ontevredenheid over de beloofde schadeloosstelling. Bovendien werd de uitvoering van de steun op de lange baan geschoven.
De Zuiderzeesteunwet kwam er pas in juni 1925. Niet alleen vissers, maar ook scheepsbouwers, vishandelaren en -rokers konden hierop een beroep doen. Zij zouden in aanmerking komen voor compensatie voor waardevermindering, voor scholing van henzelf en hun kinderen, en voor kredieten om een nieuw bestaan op te bouwen.
De wet kwam als geroepen want in de jaren 30 werd Europa getroffen door een ernstige crisis. Toch werd het al snel duidelijk dat de Rijksdienst die de wet moest uitvoeren deze zo zuinig mogelijk interpreteerde. Ze hanteerde een ondoorzichtig en omstreden systeem om te bepalen in hoeverre iemand schade ondervindt en welke vergoeding hier bij hoort. Van de duizenden protest- en smeekbrieven die de Dienst ontving werd vrijwel geen enkele positief beantwoord.
Voor de inpoldering werkten Urker vrouwen in de visverwerking: ansjovis koppen en schoonmaken (linksboven, foto Openluchtmuseum), haring kaken, speten of inzouten en garnalen pellen (rechtsboven, foto Zuiderzeecollectie). De nieuwe ‘zoete’ vissoorten (snoekbaars en paling) vereisen minder bewerking en vrouwenhanden.
Vrouwen werden extra benadeeld omdat zij als visverwerkers niet als belanghebbend werden beschouwd. Verdienden zij in de ‘zoute’ tijd een centje bij door garnalen te pellen en ansjovis en haring schoon te maken, in de ‘zoete’ tijd viel deze bron van inkomsten weg. Weduwvrouwen die (in navolging van hun overleden echtgenoot) wél als belanghebbend werden beschouwd en naast de schamele tegemoetkoming iets bijverdienden als dodenaanzegger, venter of huishoudelijke hulp, werden onmiddellijk gekort. Bovendien werd de aanvraag van veel weduwen afgewezen. Het was onduidelijk waarom de één wel en de ander niet werd afgewezen. Dit schiep onderlinge verdeeldheid en jaloezie.
Op Urk zei men in die tijd: we leven onder de Wet.
Het was in deze periode dat talloze Urker vrouwen, of ze nou wel of niet de lagere school hadden afgemaakt, in de pen klommen. Hun brieven zijn sinds kort in te zien in het Flevolands Archief. In het kader van Metamorfoze is het archief gedigitaliseerd en geconserveerd.


Standaardantwoorden van de Rijksdienst waarmee weduwen met een kluitje in het riet werden gestuurd.
Ik begon in 2018 met het doornemen van de meer dan honderd dossiers van Urker vrouwen. Hun brieven zijn dikwijls hartverscheurend. Wie ze nu leest voelt plaatsvervangende schaamte. Hoe kon de overheid zo harteloos reageren op de noodbrieven van weduwen als Dirkje Kaptein-Brouwer, die in 1928 alleen achterblijft met negen kinderen? Dirkje bewoog hemel en aarde om de autoriteiten ervan te overtuigen dat ze recht had op meer steun. Ze schreef naar de burgemeester, de Rijksdienst en -toen dat niet hielp- naar Minister-President Hendrik Colijn. Ze leende vijf gulden van de burgemeester om naar Amsterdam te reizen, om Rijksdienstdirecteur Houben van haar zaak te overtuigen. Het mocht allemaal niet baten. Dirkje’s jarenlange, eenzame strijd eindigde jaren later waar ze was begonnen, met fl 4 per week.

Urk werd in de jaren 30 geteisterd door armoede. Door de economische crisis kelderden de visprijzen. Sinds 1932 was het gedaan met de haring, garnalen en ansjovis. Het ontbrak de meeste vissers aan middelen om om te schakelen op de Noordzeevisserij. 10% van de mannelijke bevolking was werkloos. Huisjes zoals deze konden elk moment instorten. Om hun families te ondersteunen, dienden meisjes op het vaste land. Ruim 70 gezinnen ontvingen gemeentesteun. Urker vrouwen sturen in de jaren 30 talloze protest- en bedelbrieven naar de Rijksdienst ter Uitvoering van de Zuiderzeesteunwet.
Andere weduwen hadden nóg meer pech. Hoewel hun man belanghebbende was geweest en zij als weduwe dezelfde rechten hadden, werden zij niet als zodanig beschouwd. Zij werden afgewezen omdat hun man niet aan alle regels zou voldoen en/of omdat ze niet afdoende konden aantonen dat ze zelf als visverwerkster inkomsten moesten misten.
Uiteindelijk hebben de brieven, verzoekschriften en bezoeken aan Amsterdam door Urker vrouwen weinig opgeleverd. Wel besloot de overheid na de demonstratie van de vrouwen en vragen in het Parlement voormalige garnalenpellers te steunen, mits zij hun inkomsten uit de ‘zoute’ tijd konden aantonen. Een enkeling kreeg ook daadwerkelijk, na jaren brieven schrijven, een uitkering.

Mariap van Urk wordt wel de dichteres van de drooglegging genoemd. Zij vertolkte de gevoelens van de Urker bevolking in de overgang van de zoute naar de zoete tijd
(Beeld Stichting Het Nieuwe Zuiden)
Toch hebben de brieven en acties de Urker vrouwen zeker iets opgeleverd. De brievenschrijfsters verbeterden hun taalgebruik en werden politiek bewust. Zij leerden zich ze te verenigen en zich uit te spreken.
Daar kwam bij dat Urker meisjes in dezelfde periode (de jaren 30 en 40) ‘an de walle’ bij welgestelde gezinnen, in tehuizen of in fabrieken werkten. Slechts twee keer per jaar, met Pinksteren en Kerst, kwamen ze naar Urk.
Het contact met de autoriteiten en de buitenwereld leidde tot verdere emancipatie van de Urker vrouw. Een voorbeeld hiervan is de Dirkje Snoek-Koffeman. Als eigenaar van een ‘Rijksbotter’, een motorbotter gebouwd met steun van de overheid, legt zij in februari 1938 uit waarom er af en toe sprake is van een betaalachterstand. “Vanwege de orkanen die het heele jaar al woeien, en nog steeds in kracht toenemen in verband staat het hiermee, zooals u natuurlijk ook weet, dat wij de visscherij niet kunnen beoefenen”, schrijft ze.
Daar was geen woord Frans bij.
De Zuiderzeesteunwet gold voor iedereen voor wie op 25 juli 1918 van de Zuiderzeevisserij als hoofdmiddel van bestaan afhankelijk was. De Rijksdienst werd in 1932 opgericht. In 1955 ontvingen nog 1600 mensen Zuiderzeesteun, met name vissers in ruste of hun weduwen. In 1976 was de dienst ruim 40 jaar en 14000 dossiers verder en werd ze opgeheven.