De twee brieven van mijn oudtante Jantje Brands-Brouwer (1907-1948) behoren tot de meest aangrijpende brieven van Urker vrouwen. Ze schreef ze aan haar zus Annetje en zwager Maarten die in de Zaan woonden. Beide brieven werden voor het uitbreken van de oorlog geschreven als zowel Jantje als haar man Frans ernstig ziek zijn. Ze zijn nog jong, Frans 35, Jantje 31. Ze hebben vier kinderen: Jannetje, Stientje, Dirkje en Lucas.

Jantje is op 26 oktober 1907 als jongste in een gezin van elf geboren. Haar ouders, Lucas Brouwer en Stientje Visscher, hebben niet minder dan vier kinderen naar het kerkhof moeten brengen; de laatste is Jan, overleden op zesjarige leeftijd. Jantje is naar hem vernoemd. Vader is visserman; een ongewis bestaan. Waarschijnlijk heeft Jansje na de lagere school voor haar zieke moeder gezorgd: Stiene heeft reuma en vermoedelijk ook TBC. Ze krijgt inmiddels verkering met een visserman met een flinke bos donkere krullen: de zeven jaar oudere Frans Brands.
In 1927 is ze in Wijk aan Zee te vinden, waar ze als dienstmeisje in kinderkolonie Emmahuis werkt. Van hieruit loopt ze stiekem naar de haven van IJmuiden om Frans op te zoeken. Het levert haar een zeer bezorgde brief van haar ouders op. Na het overlijden van haar moeder later dat jaar keert ze terug naar Urk. In 1931 trouwt ze met Frans. Ze krijgen vier kinderen en al snel slaat het noodlot toe. Frans krijgt darmkanker, Jantje TBC. Ze komen beiden ziek op bed te liggen.

2 bakjes met druiven
In 1939 is de inpoldering van Urk in volle gang: een maand voor het schrijven van de eerste brief is het sluitgat van de dijk die Urk met Friesland verbindt gedicht. Urk zal nog tot 1948 alleen over het water bereikbaar zijn en kampt met overbevolking, watertekort en onzekerheid over de toekomst. Tijdens strenge winters is er tekort aan levensmiddelen.
In de eerste brief, geschreven in november 1939, vertelt Jantje hoe blij ze is met de vele verjaardagskadootjes die ze kreeg. Behalve 40 eieren, 2 bakjes met druiven en 5 pond vlees kreeg de zieke jarige een ‘mooie nachtpon, een ‘dikke broek’ en 3 flesjes Boldoot Eau de Cologne.
Jantje lijdt aan koortsen en is ernstig verzwakt. Haar man Frans heeft problemen met zijn buik, geeft vaak over en is sterk vermagerd. Hij ligt vaak te huilen en maakt zich grote zorgen, schrijft Jantje. Zij bemoedigt hem: met wat eieren en melk is hij in het voorjaar weer beter.

In de tweede brief beschrijft Jantje hoe haar man is overleden. Zus Annetje kon niet komen omdat het IJsselmeer was dichtgevroren. Jantje is ‘zoo anwennig’ naar Frans en wordt overstelpt door twijfel en droefheid. Ze bidt of God haar wil bewaren voor opstand en verzet. Vooral het moment waarop de kist met haar overleden man wordt weggehaald blijkt zwaar voor Jantje te zijn geweest: “De kist stond voor mijn ledikant zoon mooie dode, al moest je bij hem slapen.”

Jantje leeft nog acht jaar. Er is nog een foto van haar waarop ze (in de ‘mooie nachtpon’?) in bed ligt. Ze sterft op 9 januari 1948 en laat vier jonge kinderen verweesd achter.
Steffie van den Oord interviewde dochter Stientje Kramer-Brands voor haar boek Honkvast (Amsterdam 2017) over haar leven voor en na het overlijden van moeder Jantje. Het hoofdstuk is hier te lezen.
