Dirkje Kaptein-Bakker

Weinig vissersweduwen waren zo volhardend als Dirkje Kaptein-Bakker (1885-1951). Alleen achtergebleven met negen kinderen, bewoog ze hemel en aarde om de autoriteiten ervan te overtuigen dat ze recht had op meer steun. Ze schreef naar de burgemeester, de uitvoerende Rijksdienst en -toen dat niet hielp- aan Minister-President Hendrik Colijn.

Dirkje leende zelfs vijf gulden van de burgemeester om naar Amsterdam te reizen, om Directeur Houben te ontmoeten. Het mocht allemaal niet baten. Ze kreeg te maken met gevoelloze mannen, die haar niet wilden begrijpen.

Dirkje (bekend als Derkien van Ant) trouwde op haar 24ste met Cornelis Kaptein van de UK 236. Ze kregen elf kinderen, waaronder drie meisjes. Zowel het tweede als negende kind haalden hun eerste verjaardag niet. De jongste, Jannetje, was een paar maanden oud toen vader Cornelis in zee bleef.

Dirkje stond er nu met negen kinderen, waarvan de oudste 12, alleen voor. Haar oudste zoons proberen het visserijbedrijf met de UK 236 voort te zetten maar het scheepje blijkt verrot en te gevaarlijk.

In Dirkje’s eerste brief aan de ‘Ooggeachte Heeren van de Zuiderzeesteunwet’ vraagt ze begrip voor ‘twee arme weduwe […] die 15 maart er 5 gulden halen zouwen maar teleurgestelt er waren geen centen voor drie groote gezinnen die er op zaten te wachten voor brood voor de kinderen’. Ze schrijft dan namens zichzelf en schoonzus C. Kaptein-Pasterkamp.

Een vervallen visserswoning in Wijk 6, waar ook de ingestorte woning van Dirkje zich bevond

Dirkje’s uitkering wordt berekend op fl 4. De Rijksdienst redeneert dat de stopzetting van de visserijinkomsten niet het gevolg is van de inpoldering maar van de slechte staat van het vissersschip. Een redenering die Dirkje tot 1935 zal blijven aanvechten. Volgens haar verdiende haar man bij een goede ansjovisvangst 350 gulden per week, een schril contrast met de fl 4 die ze krijgt toebedeeld.

De moeder van negen schrijft diverse brieven aan de Rijksdienst, met een positieve aanbeveling van Burgemeester Gravenstein, zonder succes. Dirkje ziet haar zonen opgroeien, en werkloos worden. Haar oudste dochter is blind, en kan dus niet in Amsterdam of elders ‘an de walle’ aan de slag. In december 1932 bezoekt ze SDAP voorzitter J. Brouwer, die ook een duit in het zakje doet. Het is toch ‘bij de knorhanen af’, schrijft hij aan de Rijksdienst, dat een moeder van negen kinderen, in een huisje dat is ingestort en met geleend geld weer een beetje is opgelapt, van fl 4 moet zien rond te komen? De Rijksdienst blijft onvermurwbaar.

In september 1932 reageert Kamerlid Peereboom op de talloze klachten van Urker vissers over de uitvoering van de Zuiderzeesteunwet. Zij vermoeden dat ze gediscrimineerd worden vanwege hun godsdienstige gezindheid.

Peereboom verzoekt de Minister om een onpartijdige commissie naar Urk te sturen om onderzoek te doen.

Dirkje hoort het nieuws en klimt in de pen: “Deze weduwe zou zeker, Wanneer zij een ander was, in de hoogste toekenning der Wet vallen.” Dirkje vermeld dat de helft van haar uitkering op het gemeentekantoor achter wordt gehouden. Hiermee betaalt de gemeente haar lening die ze op moest nemen om haar ingestorte huis weer op te bouwen. Ook dit keer reageert de Rijksdienst afgemeten.

Naar het Rokin

“Een vrindelijk verzoek van u Hooghijd of ik maandag of dinsdag u voor een Enkel oogenblik te spreken kan krijgen.”

Op 1 september 1933 neemt Dirkje het heft in eigen handen. “Een vrindelijk verzoek van u Hooghijd of ik maandag of dinsdag u voor een Enkel oogenblik te spreken kan krijgen wegens in aanduiding over de zuiderzee en wou een oogenblik mijn regt met u bespreken”, schrijft ze aan directeur Houben. Haar bezoek wordt ingewilligd. Dirkje leent fl 5 van de Burgemeester en reist naar het Rokin. Iemand maakt aantekeningen in haar dossier (is het directeur Houben zelf?):

Zoons willen niet op zondag varen. Kunnen daarom niet op trawler of logger varen. Alle zoons werkloos

UK 253 Scheepje is verrot, kan niet meer gebruikt worden

14 jarige dochter beboet doordat ze van school wegbleef om voor een werkster wat te verdienen als bezorgster

In november heeft Dirkje nog altijd geen reactie ontvangen. In januari 1933 vraagt ze de burgemeester om hulp. Haar vijf zoons zitten werkloos thuis. De burgemeester reageert kortaf: Dirkje moet begrijpen dat ze niet de enige met problemen is. En dat haar zoon er niet op kan rekenen elke week een dag werk voor de gemeente te mogen verrichten.

In februari 1935 richt Dirkje zich tot premier Hendrik Colijn. “En daarom zou ik beleefd vragen zijn Excellentie of deze zaak alzoo volgens de wet in orde is dat mijn schrijven en vragen zoowel hier onvolkomen vruchteloos is.”

Dirkje’s brief wordt doorgestuurd naar de Subcommissie voor de Bezwaarschriften. Die beschikt op 2 april 1935 dat de weduwe ‘op andere steunorganen aangewezen’ is. De brief is ondertekend door Directeur Houben.

Het is de laatste brief in het dossier van Dirkje. Haar eenzame strijd eindigt waar ze is begonnen, met fl 4 per week.