Neeltje Kramer-Bouwman vocht 11 jaar voor haar recht: een uitkering als belanghebbende. Om onbegrijpelijke redenen werd zij na het overlijden van haar man afgewezen door de Rijksdienst. En dat terwijl ze zelf, op eigen titel, als garnalenpelster, ook het recht had op steun.

Neeltje wordt geboren in 1870. Ze trouwt op haar 23ste met Jan Kramer, schipper op de UK 12. Zij krijgen negen kinderen maar kampen met intens verdriet. Vier kinderen komen jong te overlijden; Lubbertje wordt 11, Albert 4, Marretje 17 en Lummetje negen maanden. Een andere zoon, Albert, wordt 27.
In 1926 slaat het noodlot opnieuw toe. Echtgenoot Jan komt te overlijden. Neeltje is nog in de rouw van haar jongste, die in enkele maanden eerder is overleden. Haar oudste dochter Klaasje is inmiddels getrouwd; de twee jongsten zijn nog thuis. Een van hen is bijziend, de ander lijdt aan TBC.
Het is volstrek onduidelijk waarom Neeltje geen steun krijgt. “Mij dacht dat elke weduwe gelijk werd gestelt”, schrijft ze. Ze ontvangt standaardantwoorden, waar ze niets van begrijpt. Ook haar zoon Gerrit, Zuiderzeevisser, wordt niet als belanghebbende beschouwd.
Neeltje wordt gesteund door kruidenier C. de Vries, die in een getypte brief pleit voor een rechtvaardige behandeling. De afwijzing is een grote teleurstelling voor de weduwe, schrijft de kruidenier. De situatie is zeer schrijnend: Neeltje heeft een zieke zoon, kan onmogelijk rondkomen en is afhankelijk van liefdadigheid. Steun deze arme vrouw, schrijft De Vries, om ‘haar door rouw en zorg zoo donker levenspad’ te verlichten.
De Rijksdienst gebiedt Neeltje aan te tonen bij welke werkgever ze welk loon als garnalenpelster heeft verdiend.
Neeltje is als weduwe niet belanghebbende omdat, zo beweert de Rijksdienst, haar man knecht was, en geen medeeigenaar van de UK 12. De botter was namelijk eigendom van de vader van Jan, en na zijn overlijden, van zijn moeder. Jan was dus ‘slechts’ knecht en bovendien vistte de UK 12 behalve op de Zuiderzee ook wel eens op de Noordzee.
De brieven zullen Neeltje tot wanhoop hebben gedreven. De burgemeester stuurde nog een brief om te bevestigen dat Jan Kramer wel degelijk mede-eigenaar van de UK 12 was. Tevergeefd.
Negen jaar later, in de oorlog, probeert Neeltje het opnieuw. Het is nu 1942. Neeltje’s twee zonen Gerrit en Albert Jan zijn inmiddels ook overleden; ze werden respectievelijk 36 en 27 jaar. Neeltje is 72 en woont nu in bij haar nog enig levende kind, haar dochter Klaasje. Haar woning heeft ze aan de diaconie gegeven; in ruil ontvangt van de kerk fl 2,50 per week.
Neeltje moet het wel als een wonder hebben beschouwd toen ze – na enig aandringen van controleur Teunis Post – in april 1942 eindelijk als belanghebbende werd beschouwd. De Rijksdienst erkende dat haar man als Zuiderzeevisser inderdaad had geleden onder de inpoldering, en dat Neeltje als garnalenpelster enkele guldens per week had kunnen verdienen.
Waarom erkende de Rijksdienst Neeltje nu wél als belanghebbende? Eén ding is zeker: wat Den Haag zich ook bij het aannemen van de plannen van Lely had voorgenomen en beloofd, aan het dossier van Neeltje kleefde wel degelijk smet.