Dirkje Snoek-Koffeman (1880-1944) was wellicht de eerste Urker vrouw met een vissersschip op haar naam. Zij was een echte ondernemer, verantwoordelijk voor het management van een vissersbedrijf en afbetaling van een krediet van fl 17.800 van de Zuiderzeesteunwet.

Dirkje Snoek-Koffeman werd geboren in 1880. Ze trouwde op 26-jarige leeftijd met visserman Jacob Snoek, zoon van een robbenjager en ijskelder-eigenaar.
De twee kregen zes kinderen, waaronder Hessel (bijgenaamd Eska). Dirkje verloor haar man in 1927. Haar oudste zoon was toen 19 jaar, de jongste 5.
Dirkje moest zes monden voeden, en was een van de ‘gelukkige’ belanghebbenden die een krediet kreeg om over te schakelen van de visserij op de Zuiderzee op die op de Noordzee. Ze liet een ijzeren botter voor haar zoons bouwen, de UK 141. Het schip werd op 3 februari 1932 te water gelaten en gedoopt als ‘Jacob’, naar de overleden man van Dirkje.
De UK 141 beoefende de snurrevaad visserij, een Deense methode die door Urker vissers in Nederland was geïntroduceerd.

Met het krediet werd Dirkje misschien als geluksvogel beschouwd, maar de weduwe voelde constant de hete adem van de Rijksdienst in haar nek.
Met het krediet werd Dirkje misschien als geluksvogel beschouwd, maar de weduwe voelde constant de hete adem van de Rijksdienst in haar nek. Het krediet moest met rente terug worden betaald en als ze een week niets afloste lag er een brief op de mat. Het krediet diende in zo’n vijftien jaar te worden afbetaald. De Rijksdienst hield de afbetalingen meteen van de vangstopbrengst in: bij de visafslag hing achter het loket een lijst met namen van de vissers die bij de Dienst in het krijt stonden.

Bij de visafslag hing achter het loket een lijst met namen van de vissers die bij de Dienst in het krijt stonden.
De meeste brieven van Dirkje gingen over die afbetalingen. Met man en macht probeerde de weduwe haar bedrijf overeind te houden, tijdens de crisisperiode in de jaren 30 en daarna, maar de Rijksdienst had weinig begrip. De afbetalingen gingen voor.
In juni 1933, ruim een jaar nadat de UK 141 in de vaart is genomen, meldt de Rijksdienst een betalingsachterstand van f 347,12 over de periode maart tot mei. Betaalt Dirkje deze niet dan dient ze ‘schip en inventaris aan den Rijksdienst […] over te dragen’.

Brief na brief legt Dirkje uit waarom ze niet eenvoudigweg de besomming kan inzetten als afbetaling.
In februari 1936 staat Dirkje het water aan de lippen. “Het gaat zeer slecht om het uit te houden want als men geld had, moest het bij het slechtlonende visschersbedrijf maar omdat dit nu niet het geval is zitten wij in de knel”, schrijft ze aan de Rijksdienst.
Bovendien is haar zoon al een jaar ziek. Die week is er 15 gulden overgebleven, en Dirkje legt uit: ‘dus moest ik doch zelf ook een paar centen hebben voor mijn huishouding, en versterkende middelen voor mijn zoon, en nu hoop ik dat u zoo duidelijk genoeg is, en u hier voor deze keer met tevreden wilt zijn.”
Je proeft de boosheid. Daar kan directeur Houben het in zijn tochtvrije kantoor aan het deftige Rokin mee doen.
In de winter van 1938 ontvangt ze weer een dreigbrief. Haar naam komt niet op de besommingslijst van de visafslagen voor, hoe kan dat? “Vanwege de orkanen die het heele jaar al woeien, en nog steeds in kracht toenemen in verband staat het hiermee, zoo als u natuurlijk ook weet, dat wij de visscherij niet kunnen beoefenen”, schrijft Dirkje. Je proeft de boosheid. Daar kan directeur Houben het in zijn tochtvrije kantoor aan het deftige Rokin mee doen.
Van de 2 miljoen gulden die door de Rijksdienst in krediet is uitgekeerd, slechts 3-4 % niet terug werd betaald. Waarschijnlijk heeft ook Dirkje haar lening tot de laatste cent, plus rente, terugbetaald. Dit ondanks de crisis, de strenge winters, een zieke zoon en het feit dat de scheepsmotor het in 1935 begaf. De Rijksdienst bleek een weinig soepele crediteur.
Dirkje maakte de oorlog nog net mee; een moeilijke tijd, temeer omdat de UK 141 door de bezetter werd gevorderd. De botter werd na de oorlog teruggevonden, met kogelgaten en al, en moest een flinke verbouwing ondergaan. Tijdens de watersnoodramp van 1953 speelde het schip een belangrijke rol. Schipper Hessel Snoek luisterde op zondagochtend 1 februari naar Radio Scheveningen en hoorde over problemen in Vlissingen. Hij besloot de kerk over te slaan en met een bus met 35 collega vissers naar Zeeland te rijden. Daar lukte het hem om via speciaal noodkanaal van Radio Scheveningen informatie over de ramp te delen. De marine gaf hem een tijdelijke functie om als commandant te kunnen optreden. Het redden en organiseren zat Hessel in het bloed; in 1966 werd hij schipper van Urks eerste reddingsboot, Zeemanshoop.
Wat het verhaal van Dirkje Snoek en de UK 141 zo interessant maakt is dat het schip nog altijd, of beter gezegd: opnieuw, in de Urker haven te vinden is. Voormalig visserman Jelle Fokke Visser kocht het schip in 2010 en knapte het op. Dirkje’s schip keerde na zo’n zestig jaar elders te hebben gevaren, terug naar thuisbasis Urk.