Dirkje mag dan veel spelfouten maken, ze is zeker geen domme vrouw. In 1932 mengt ze zich in de Kamerdiscussie over de uitvoering van de Zuiderzeesteunwet. Vanuit Urk regent het klachten en Kamerlid Bate Gerrit Peereboom, leider van de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij (HGSP), vraagt in september opheldering over de steun aan Zuiderzeevissers.
“Is het den minister bekend”, vraagt hij, “dat bij het doen van steunuitkeringen, de commissie tot uitvoering van de Zuiderzeesteunwet, schijnbaar rekening houdt met de godsdienstige gezindheid van de visschers en daarbij de Hervormde gezindheid ten achter stelt?”
Dirkje stuurt op 15 november een brief aan de Rijksdienst:
Antwoord Dossier 2500-4
U zal zeker bij u ingekomen adviesen over de Weduwe C Kaptein-Bakker Wijk 6No82 van belijdenis (christelijk gereformeerd) door u als zoodanig geen hooger bedrag als f 4 gesteld kunnen worden.
“Deze weduwe zou zeker, Wanneer zij een ander was, in de hoogste toekenning der Wet vallen.”
Doch moet U meede gedeeld worden, dat het heuvel Waar over het Kamerlid Peereboom j.l. den Minister Interpeleerde (m.h. verschil makende tegenover Godsdienstige gezinden) hier sterk op den voorgrond treed.
Deze weduwe zou zeker, Wanneer zij een ander was, in de hoogste toekenning der Wet vallen (makende op dit gebied veler toekenning beschaamd welke op verstrekkende begunstiging mogen bogen
U door de adviseurs verstrekt waarop U als vanzelfsprekend toekent.
In aansluiting hiermede mag onderget. U mede deelen dat van af haar toegekende f 4 wekelijks nog f 2 ter secretarie worden afgehouden naar men haar medegedeeld zonder aantooning van bewijs ter af korting voor schulden bij haar
Gaarna zou onderget. mijn zaak door U bij de Plaatselijke Commissie ter onderzoek aangediend zien, waaruit U zou blijken, mijn meerder recht als mij tot heden toegekend wordt.
Achtend WCA Kaptein Bakker
De Rijksdienst antwoordt op 12 november en herhaalt dat er geen sprake van verhoging kan zijn. Ze wijst erop dat ‘het U zeer welbekend is, waarom ter Secretarie […] f 2 […] wordt afgehouden.”
In december 1932 bezoekt Dirkje J. Brouwer Jr, voorzitter van de SDAP partij afdeling Urk. Ook hij klimt in de pen:
Urk 3 Dec 32
Betr Wed Kaptein Dossier 2500
“Aan de Directeur der Rijksdienst
In verband met mijn onderhoud, van 30 Nov deel ik U ed mede, dat ik hier vandaag een Wed. bij mij heb gehad, met een uitkeering van f 4 per week
Dat is toch eigenlijk in verhouding tot andere wed. bij de knorhanen af.
Vraagt: waarvoor hebt u een adviseur?”
Brouwer krijgt het bekende korte antwoord: het is niet aannemelijk dat de inpoldering tot een grotere inkomstenderving dan f 4 per week heeft geleid.
In september 1933 neemt Dirkje het heft in handen en verzoekt de Directeur van de Rijksdienst om een onderhoud aan het Rokin.:
Donderdag 1-9-33
Uw Ekselensie
Een vrindelijk verzoek van u Hooghijd of ik maandag of dinsdag u voor een Enkel oogenblik te spreken kan krijgen wegens in aanduiding over de zuiderzee en wou een oogenblik mijn regt met u bespreken.
“Een vrindelijk verzoek van u Hooghijd of ik maandag of dinsdag u voor een Enkel oogenblik te spreken kan krijgen.”
Op dinsdag 12 september leent Dirkje vijf gulden van de burgemeester en neemt de boot naar Amsterdam. Op het statige kantoor aan het Rokin ontmoet ze een hoge ambtenaar (waarschijnlijk directeur Houben zelf) .
De ambtenaar maakt de volgende aantekeningen op een kopie van de uitnodiging aan Dirkje:
UK 253 Scheepje is verrot, kan niet meer gebruikt worden
Zoons willen niet op zondag varen
Kunnen daarom niet op trawler of logger varen
Alle zoons werkloos
Heeft f 5 voorschot gekregen van Burg om naar Amsterdam te gaan
14 jarige dochter beboet doordat ze van school wegbleef om voor een werkster wat te verdienen als bezorgster
De ambtenaar beloofd het dossier opnieuw door te nemen, maar Dirkje heeft in november noch altijd geen reactie ontvangen. Op 20 november klimt ze weer in de pen:
Aan de Welhedele Heer Hoebert
Het is u wel bekent dat ik 12 september op het Rokin ben en mijn wettige zaak daar besproken en nu wou ik de Heeren toch eens vraagen of dat nog verder behandelt is want mij Heer daar ik mee gesproken heb beloofde mij het zoo gauw mogelijk te zullen verhandelen en daar ik helemaal ongelukkig ben van die zuiderzee wou ik toch ook eens graag mijn regten eens laten gelden want mijn jongens loopen hier allemaal werkeloos en ik kan het niet langer met 4 gulden redden met 8 kinderen en daar ik heelemaal gereenuheert ben met al mijn jongens en nu zou ik toch wel eens aan de Heeren willen vragen wat of ik met al die jongens moet want ik zou willen vraagen of ik er dan een paar gulden bij kan krijgen dan zal ik ze wel onder mijn eigen vleugelen dekken anders moet de Regeering er een kant mee uit want mijn posietsie is zoo niet langer te draagen dus wil ik de Heeren nog eens duidelijk vraagen of zij toch die zaak eens onder anden willen nemen.
Als antwoord uitblijft richt Dirkje zich in januari 1933 tot de burgemeester in een getypte brief:

“Ik zou u asjeblieft vragen of de Burgervader eens over mijn zaak met zooveel groote kinderen hem eens ontvermen.”
18 januari
Geachte Burger Vader,
Ik zou u asjeblieft vragen of de Burgervader eens over mijn zaak met zooveel groote kinderen hem eens ontvermen mag want mijn eene jongen heeft 7 g van de Werkverschaffing en Burgervader ik heb 5 groote jongens aan tafel zitten en een groote meid 23 jaar die niet goed kan zien om onder een ander te dienen en dan nog 3 anderen daarvoor gewerkt moet worden en bedelen en stelen zijn dag 2 verboden en de W.duwe heeft tog een groot regt bij De Heere die dag en nagt tot hem roepen mag want Burgervader De Heere moge u zelf sterken in deze moeite volle dagen en nu Burgervader mag ik geloofen dat U de taak met mij gedragen heeft van de moeite die mij voorgekomen is.
(get.)
Na afw. D.W. C.A. Bakker
N. 6, 82.
De burgemeester antwoordt knorrig. “Reeds de vorige week werd U medegedeeld, dat één Uwer zoons, zoo mogelijk een dag in de gemeente zou mogen werken. Dit kan echter niet elke week het geval zijn, omdat er veel aanvragen om werk zijn. U bent niet de eenigste die in moeilijke omstandigheden verkeert. Uw zoon is op de lijst geplaatst. Hij moet zijn beurt afwachten. Verder kan ik niet gaan.
De Burgemeester”
(gepar.) A.Gr.