Dirkje Bakker-Kramer

Dirkje Bakker-Kramer (1890-1972) werkte als jong meisje als dienstbode in Noord-Holland, waar ze leerde brieven schrijven. Op latere leeftijd vocht ze voor haar recht als weduwe van een (niet erkende) belanghebbende. Een strijd die ze uiteindelijk won.

Dirkje Kramer (rechts) werkte als meisje als dienstbode in Den Helder en Blokker. Hier is ze te zien met Hendrikje Gerrits Westerneng, Pieterje Hendriks de Vries en Hiltje Jana van den Berg

Dirkje trouwde op 30-jarige leeftijd met Teunis Bakker. Ze kregen drie kinderen. De twee oudsten overleden op 18 en 20 jarige leeftijd in een psychiatrische inrichting in Ermelo. Teunis was Zuiderzeevisser in hart en nieren. Op 9-jarige leeftijd vistte hij al bij zijn vader op de botter. Later werd hij mede-eigenaar van de UK 29. In 1953 probeert hij tevergeefs een vergunning te krijgen om op het IJsselmeer te vissen.

In tegenstelling tot vele familieleden en kennissen lukte het Teunis niet om als belanghebbende te worden erkend. Wel ontving hij waardevermindering voor zijn netten.

Teunis vist vanaf zijn negende op een traditionale Urker botter op de Zuiderzee

Dirkje legt uit dat haar man ‘verskrikkelijk’ heeft geleden onder het feit dat hij als Zuiderzeevisser niet als belanghebbende is erkend. “…die kon het niet uit staan dat hij geen steun van de Rijksdienst kon krijgen het heeft zijn leven nog verkort want hij was met zijn 9de jaar al bij zijn vader aan ’t vissen op het ijsselmeer en zelf heeft hij een schuit gehad”.

Zelfs als in 1956 de AOW wordt geintroduceerd krijgt het echtpaar te horen dat de Rijksdienst hun aanvullend zal uitkeren. Dat gebeurt echter niet. Terwijl andere collega-vissers 50 tot 60 gulden per maand krijgen moeten Teunis en Dirkje het met veel minder doen. “Dan zou je tog gek in je hoofd worden’, aldus Dirkje.

In 1963, acht maanden nadat haar man overlijdt, klimt Dirkje in de pen, met het verzoek om als weduwe van belanghebbende te worden erkend. Ze wil alsnog gerechtigheid. “…dus Weled Heeren ik hoop dat u het mij nu nog geeft al is mijn man overleden”, schrijft ze. Haar man had immers nog ‘kapitalen’ kunnen verdienen als hij op het IJsselmeer had mogen vissen? “Dus Heeren ik hoop dat u het met mij nu nog goed wilt maken.”

Dirkje ontvangt een ingewikkeld antwoord, wat er op neer komt dat Teunis, ook na zijn dood, niet als belanghebbend wordt beschouwd.

Het verhaal krijgt een verrassende wending als Dirkje in 1968 een korte brief aan de betrokken Minister stuurt. Haar man was belanghebbende en ontving tot zijn dood steun, zo bluft zij. Of zij nu als weduwe nu ook een uitkering kan krijgen.

De taktiek werkt. In 1970 ontvangt Dirkje fl 95 steun per maand. In ’71 wordt deze verhoogd naar fl 129. Eindelijk is er recht gedaan.