Ik was een jaor of viertien. Ik ad al garren epeld, ansopies eklaord, mossels epeld in aring ekaakt, dat ik liep mit de kloven in snien in m’n anen in vingers… et begon m’n toch dikke te vervelen, ik wou nor de walle. In toe ik vijftien was, gien dag erover, toe zou ik dan dienen in een plaosien after Keuzen.
Zo noteerde Marretje de Jonge (1902-1979) in een schriftje hoe ze op 15-jarige leeftijd dienstmeisje werd ‘in een dorpje achter Enkhuizen’. Het is mijn ogen de mooiste autobiografie van een Urker vrouw. Weinig mensen hebben zo’n bewogen leven als het hare beleefd; toch wist Marretje dwars door haar verdriet heen haar eigenheid, geloof en gevoel voor humor te bewaren. Op latere leeftijd zette ze haar herinneringen op papier, in de Urker taal. Onderwijzer Tromp de Vries kreeg ze onder ogen, en zag er de waarde van in. Hij publiceerde een deel van Marretje’s levensverhaal in Vrouwen van Urk (Urk, 1982).

Weinig mensen hebben zo’n bewogen leven als het hare beleefd; toch wist Marretje dwars door haar verdriet heen haar eigenheid, geloof en gevoel voor humor te bewaren.
Marretje kreeg niet de kans om door te leren. Haar vader, de visserman Meindert de Jonge, verdronk in 1904 samen met een broer en zwager in de Noordzee. Marretje was toen twee jaar oud, haar jongere broertje was negen dagen eerder geboren. Er is een nog mooie studiofoto van Meindert en zijn (toen nog) verloofde Cornelia. Een jong, knap stel in Urker dracht, dat elkaars handen vasthoudt en ernstig in de lens kijkt. Cornelia’s moeder was in het kraambed overleden toen Cornelia twee jaar oud was. Net als veel andere vrouwen zou zij een groot deel van haar leven in rouwdracht lopen; de dood was de enige constante factor in het onzekere vissersbestaan.
Er is een nog mooie studiofoto van Meindert en zijn (toen nog) verloofde Cornelia. Een jong, knap stel in Urker dracht, dat ernstig in de lens kijkt.

Goede raad bij vertrek
Marretje was 11 toen ze als dienstmeisje op Urk aan de slag ging. Overdag maakte ze huizen schoon, ’s avonds breide ze werkjeskousen. Tussendoor pekelde ze haring en ansjovis, pelde mosselen en garnalen en klaarde netten. Toen ze als 15-jarige naar Edam in Noord-Holland vertrok had ze er al vier jaar ‘dienen’ opzitten.
‘s Ochtes bij de boot nam ik ofskeid van m’n mimme. ’t Was tussen Kars in Nijjaor in et was koud. M’n mimme gaf m’n goeie raod miej. ’t Worde m’n allemaal op m’n arte edrokt wat ik doen in laoten mos. Van m’n bessien ad ik ok al un iele preek mit vermonigen miej ekriegen. Ik krieg nog un peperussien mit garrebalders ok miej; die mos ik ouen vor in de kark. In toe begon m’n avontuur.
In Enkhuizen stond een paard en wagen klaar; die bracht Marretje en de andere dienstmeisjes naar hun nieuwe woonplaats. Marretje kwam in het gezin van een ziekelijke moeder met vijf kinderen terecht; daar moest ze ‘de gelederen versterken’. ’s Avonds bezocht ze een Urker vriendin en hoorde het Zuiderzee-water klotsen achter de dijk. Dat klonk haar als muziek in de oren.

In m’n kamertjen was un bedsteetjen in un vierkaant rimpien, in as ik er dan in lag kon ik net ut moontjen zien, in dan voelde ik m’n mit un eemelse glaans beskienen. Ik was dan zo dichtbij in zo vertrouwd, want ik wist dat de Here Jezus daor ok was, in dat Ie wel oge zat maar leage zag.
’s Ochtends moest Marretje vroeg op – iets waar ze een vreselijke hekel aan had. Haar eerste taak was het uitspoelen van vieze luiers in de sloot. Omdat er ijs lag moest ze eerst een gat hakken, om de luiers in het steenkoude water te laten zakken. Ze had last van heimwee en rende vaak even de dijk op. Dan zag ze het water waar ze ‘zo bij betrokken was’ en wat voor haar leefde. Op een dag werd het haar teveel en nam de boot naar Urk. Ze pakte haar moeder beet alsof ze haar nooit meer los zou laten.
Brood op de plank
Lang duurde de opluchting niet: moeder Cornelia was inmiddels hertrouwt met Geert Kramer, weduwnaar en vader van vijf kinderen. Samen kregen ze nog eens vier kinderen. Er was eenvoudigweg geen ruimte voor Marretje en bovendien: er moest brood op de plank komen.
Haar volgende werkplek werd Alkmaar, in een gezin met een grote hond. ’s Avonds zat Marretje samen met de viervoeter in de keuken; ze werd niet uitgenodigd om met het gezin aan tafel te eten. Wel mocht ze binnenkomen voor het Bijbellezen, maar daar paste Marretje voor. De Eerste Wereldoorlog brak uit. Op Urk was aan veel gebrek. Marretje droogde het gebruikte koffiedik in de zon en stuurde het naar haar moeder. Die trok er een nog een bakje van. Naast de schoonmaak werd Marretje er met de kinderwagen op uit gestuurd om pakjes af te geven; ze kreeg al snel door dat ze als koerierster werd ingezet.


Urk werd in die tijd getroffen door een tyfusepidemie; het stond ook in de krant die bij de familie werd bezorgd. Bijna 100 Urkers leden aan vlektyfus; veertien inwoners kwamen te overlijden. Marretje werd ontboden bij mevrouw: om verspreiding van ziektekiemen te voorkomen mocht ze niet langer brieven ontvangen. “Nou mevrouw, dan kunt u mij net zo goed met mijn hebben en houden op straat zetten, maar dat is voor mij niet om uit te houden, daar leef ik voor, voor die brieven, dat bewaart mij voor heimwee”, antwoordde Marretje. Mevrouw bond in; als compromis mocht Marretje brieven ontvangen maar ze direct na het lezen verbranden.
De familie nam de zondagsrust niet ernstig op. Marretje moest op de dag des Heren naar de winkel om drop te kopen. Ze weigerde, maar er was geen ontkomen aan. Met de winkeleigenaar gooide ze op het een akkoordje: ze mocht de drop de dag erop betalen. Toen de familie een etentje organiseerde en op de menukaarten een karikatuur van Marretje met dik achterwerk tekende, stak ze haar woede niet onder stoelen of banken. “Het was maar een grapje”, zei mevrouw, maar ook dat schoot Marretje in het verkeerde keelgat.
’s Zondags ging Marretje naar haar eigen (gereformeerde) kerk en samen met andere Urker dienstmeisjes naar het Leger des Heils. Ze zong daar met overgave de liedjes van Johannes de Heer, die ze omschrijft als ‘sterkte voor het gemoed’.
Volwaardig voor kerk en maatschappij
Al snel werd Marretje teruggeroepen naar Urk: haar bessien (oma) lag op sterven. Zij had nog een boodschap voor haar kleinkind:
’t Zal zo lange niet maar duren dan is je bessien ier niet maar, in nou moet je m’n beloven dat je een volwaardig mins vor kark in maoskappije zullen wezen. As je nog ers trouwen dan moet je op je eusouwen goed acht gieven.
Met die levensles reisde Marretje terug naar Alkmaar. Toen haar bessien veertien dagen later werd begraven was Marretje er in gedachten bij. Ze hoorde het voorlezen van Psalm 90 (traditie tijdens Urker begrafenisdiensten) en volgde de stoet naar het kerkhof.
In toe ik wier de trappe of ging nor m’n wark zong ik: Wij zien elkander zalig weer en scheiden nimmer, nimmer meer.
Marretje maakte zich in die tijd grote zorgen over haar broertje. Hij was inmiddels 14 en viste op een haringlogger, een gevaarlijk beroep.

Ze keek altijd enorm uit naar haar verlof, tweemaal per jaar, met Pinksteren en Kerst. Ze zorgde ervoor dat ze er dan op haar ‘paasbest’ uitzag:
In dan de Piensterdagen. Wat een drokte bij de boot. Dan worden we ofaold of we een oostindiese reaze edoon adden. Dan konnen we pronken mit een mooi krepleppien, een nije boezel in skoenen mit oog’ ekkies.
Waarschijnlijk was het tijdens zo’n Pinksterverlof dat Marretje verkering kreeg. Visserman Jan van den Berg had zich niet met een kluitje in het riet laten wegsturen en het was aan. Geen wonder dat Marretje na het verlof niet was te genieten.
De jonges brochten de meiden wel d ‘rs nor Keuzen, kaften dan mitien een ring bij Van Kalken in wazzen dan verloofd… Bij de trein vul et ofskeid zwaar in de lippe ong op de kraplappe. Je mozzen wier teren op een briefien of een kaortjen waar dan opsting: De postman is mijn beste vriend en hij weet wel waarom. Hij brengt de brieven van jou naar mij en ook wel andersom… As we dan in oenze diensien ankwammen wazzen we niet te genaken, ze mozzen oens de eerste dagen dan wel mit rust laoten. In je dienst worde je wier mit eupen narmen ontvangen: de borden op d’ aanrecht stingen tot an de zolder op je te wachten. Maar as we dan oenze geld wier d ‘rs ebeurd adden kwammen we wier wat bij in telden de dagen wier of nor de volgende keer.
Kliekjes door het luikje
Mevrouw vertelde op een dag dat ze zwanger was. Marretje kreeg twee kwartjes opslag maar de situatie werd er niet veel beter op.
Een lukkien in de kuuken, daor krieg ik nou m’n stukkien brood duur, mit de overgeblieven kliekies van de kiengeren erbij. Wat m’n ok zo griefde was, dat ik de graoten van de dikke aol op ’t aanrecht voen ’s ochtes, in dat ik er zelf niks van ad adde.
Toen de baby gedoopt werd mocht Marretje het kind de kerk binnendragen. Maar dan moest ze er wel op zondag in een rijtuig naar toe, en dat was tegen haar principes. Bovendien stond haar vrijer ineens voor de deur – hij was komen liften vanuit IJmuiden. Marretje moest hem wegsturen maar zocht hem later weer op. Toen ze ’s avonds thuiskwam kreeg ze een uitbrander, en dat was de druppel. Ze pakte haar boeltje en vertrok.
Marretje kwam in Scheveningen terecht, bij de familie Van Haveren aan de Badhuisstraat 170. Ze werkte daar twee jaar, met ups en downs.
Op un dag voen ik un kwartjen, in laoter un golden onger ur klied. Ik docht: dat is verdacht, ze willen m’n zieker toetsen. Ik gaf de golden over in zeen: Kiek, as ik nou wier wat veen, dan ouw ik et, want un golden kan wel op ut klied vallen maar nooit eronger.
Gezellig had ze het in het weekend met de andere Urker dienstmeisjes. In de tram klonken ze ‘als een stel ganzen’ en maakten muziek met een vloeitje over een kam. Ze lieten studioportretten van zichzelf maken en bezochten samen de meisjesvereniging.
Moeder Rebecca overleed in 1941 in Amsterdam; haar drie kinderen werden in verschillende concentratiekampen vermoord.

Marretje werkte na Scheveningen bij de Joodse weduwe Rebecca Kornalijnslijper-Stijsel aan de Nieuwe Hoogstraat in Amsterdam. Rebecca was marktverkoopster en had vijf kinderen, waarvan er twee jong overleden. Helaas heeft ze haar herinneringen aan dit Joodse gezin niet opgeschreven.
Marretje wordt weduwe
Op 21-jarige leeftijd trouwde Marretje met haar Jan. Lang heeft het huwelijk niet mogen duren: drie jaar later verdronk Jan bij Terschelling. Marretje’s zoon Jurie was toen … twee jaar oud. De geschiedenis herhaalde zich, van generatie op generatie. Bij dezelfde ramp verdronk ook Marretje’s broer Riekelt. Zijn lichaam werd gevonden, dat van Jan niet. Pas zeven jaar later ontving Marretje een doodsbewijs voor haar man. Nooit kreeg ze helderheid over wat er met hem was gebeurd.

Op 21-jarige leeftijd trouwde Marretje met haar Jan. Lang heeft het huwelijk niet mogen duren.
Marretje hertrouwde op 30-jarige leeftijd met aardappelhandelaar Roelof Rippen; met hem kreeg ze een dochter, Grietje. Het water dat haar zoveel deed liet haar echter niet met rust. Op oudere leeftijd moest ze meemaken hoe haar schoonzoon en twee kleinkinderen bij een scheepsramp om het leven kwamen. Ook hun namen werden bijgeschreven op het Vissersmonument; in totaal zijn daar 19 familieleden van Marretje te vinden.
Ook met de Joodse familie Kornalijnslijper liep het slecht af: moeder Rebecca overleed in 1941 in Amsterdam; haar drie kinderen werden in verschillende concentratiekampen vermoord.

Marretje overleed drie jaar na de scheepsramp. Enkele schriftjes liet ze na, als getuigenis van een veelbewogen leven. Een leven dat ze met zoveel humor en wijsheid en in zulke prachtige taal wist vast te leggen.
Wat een prachtig verhaal van Marretje. De eerste wereldoorlog en later de tweede.
Wat heeft die generatie veel geleden en wat hebben we het nu, mede dankzij hun harde werken, goed!
Judith.
LikeLike