Op Urk woonden in 1874 niet minder dan 82 ‘tooverkollen’ oftewel heksen. ’s Nachts kwamen ze om klokslag 12 uur op bezemstelen aangesuisd, en dan kon je ze tellen. Ze vlogen dan samen met heksen uit Wieringen en Molkwerum naar Schokland, waar ze om de motketel dansten. Een van hen was verre achternicht, Harmpje de Vries, beter bekend als Arrepien de Scharre. Ook tante Tjerk had ‘gaven’.

Harmpje ziet er verfomfaaid uit, als een scharrelaar; vandaar waarschijnlijk die bijnaam De Scharre.
In 1934 deden volkskundigen een enquête naar bijgeloof in Nederland. Wat opviel was dat men vooral in orthodox calvinistische gemeenschappen nog in toverij geloofde. Urk, toen nog eiland, maakte hierop geen uitzondering. Toen ik opgroeide werd er nog vaak gepraat over kollen, heksen. Mijn oom wist nog precies waar vroeger de kollen woonden, van wie je nooit en te nimmer een snoepje mocht aanpakken. Ik herinner me ook verhalen over vuurbereideges (voorgevoel of voorbereiding), van mensen die wisten dat iemand zou komen te overlijden. Groottante Tjerkje kon wratten ‘wegkieken’ en wist of er in een gezin een jongetje of een meisje geboren zou worden.
Hoe weten we dat op Urk in 1874 niet minder dan 82 heksen woonden? Die wetenschap hebben we aan Dr. J.W. Lieftinck te danken, die in juli van dat jaar twee dagen op Urk doorbracht. Wellicht bereidde hij er een ‘volksvoordracht’ over het eiland Urk voor, die later dat jaar in Neede door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werd georganiseerd. Zijn verslag werd in de almanak van ’t Nut gepubliceerd, en in februari 1899 ook in de Hoornsche Courant.
De koningin van de in 1874 ‘verderf-aanbrengende heksen’ is een 85-jarige vrouw, die haar reputatie dankt aan het feit dat ze de hele nacht over haar onderdeurtje hangt. Lieftinck weet het raadsel op te lossen: de vrouw lijdt aan asthma, en schept ’s nachts graag een luchtje.

Scharrelaar
Mijn verre achternicht Arrepien de Scharre behoorde tot een van de laatste generatie Urker kollen. Ze werd geboren op 1 januari 1821, als zesde kind in het gezin van visserman Rijckelt Willemsz de Vries en Marrijtje Harmens Börger. Dat het gezin het niet breed had blijkt uit het feit dat het in 1823 de achterste helft van huis en erf aan gemeenteraadslid Pieter Nentjes verkocht. Rijckelt en Marrijtje krijgen veel voor de kiezen: voor Harmpje sterven twee kinderen.
Van de zeven kinderen die Rijckelt en Marrijtje krijgen, trouwen alleen de oudste twee. Bij het overlijden van haar vader in 1832 en moeder in 1844 blijft Harmpje alleen met haar zus achter; haar jongste broertje is inmiddels ook naar het kerkhof gebracht. Harmpje blijft ongetrouwd; ook zus Teetje komt vroeg te overlijden.
De eerste keer dat Harmpje in het nieuws komt is op 21 mei 1864. Ze is dan 43 en wordt gedurende een dag opgesloten in de gevangenis van Enkhuizen. Haar overtreding? Ze heeft haar behoeften op de openbare weg gedaan.
Als onderwijzer Hendrik Nieuwhuis in 1903 de fotocamera van dokter Johannes Jacobus Brouwer overneemt, maakt hij een prachtige opname van Wijk 5, met daarop Harmpje in het midden, temidden haar buren, schuin tegenover haar huisje op Wijk 5-4.

‘Straat op Urk’, foto van H.T. Nieuwhuis, rond 1903. Harmpje’s huisje bevindt zich links, achter het hekje waar de man tegenaan leunt.
Ik vind het een prachtige foto, waarop Harmpje als 82-jarig oude vrouw te zien is in haar dagelijkse kloffie, ontspannen met de handen in de boezel, enigzins voorover gebogen. Ze draagt een wollen doek om de schouders. Het is onduidelijk wat ze op haar hoofd heeft; in elk geval geen kostbare hulletje met zilveren oorijzer, zoals haar buurvrouwen. Waarschijnlijk draagt ze een goedkopere ondermuts. Ze lijkt er bij te horen; hoewel de kinderen op afstand staan, staat ze toch centraal in het midden.
Intiem portret
Wat ook bewaard is gebleven is een intiem portret, getekend door Felicien van Bobeldijk (1876-1964). Bobeldijk bezoekt samen met auteur ‘WFG‘ het eiland rond de vorige eeuwwisseling en schetst naast Harmpje verschillende andere Urkers, waaronder een netten-breiend jongetje. Het verslag wordt in januari 1901 in het toonaangevende Elsevier’s Woord en Beeld gepubliceerd.
In Bobeldijk’s tekening zien we Harmpje als een gerimpelde oude vrouw, dik gekleed, met haar fameuze ondermuts. Een grijze sliert haar steekt onder de muts vandaan. Ze ziet er verfomfraaid uit, als een scharrelaar; vandaar waarschijnlijk die bijnaam De Scharre. Ze heeft een lieve, wijze blik in de ogen. Niet bepaald het prototype heks.
Wellicht mede dankzij haar heksenstatus wordt Harmpje als een bezienswaardigheid beschouwd. WFG krijgt de tip om haar te bezoeken. “[D]a’s een ouwe gongeloarster (bedelaarster)”, vertellen de buren hem, “ze woont ‘iel alliendig in d’r ‘ussien”. Als de auteur het hofje van het vervallen huisje binnenstapt hoort hij een oude stem: ”g’n dag m’n vrind”. De bijnaam De Scharre is volgens WFG een goede bijnaam voor ‘dat kleine, verdorde en verschrompelde vrouwtje, dat bevend staat in de verzakkenden deurpost, en met heesch en klaagelijk bedelgeluid om een kleinigheidje vraagt’.
Dit is hoe de auteur haar omschrijft: “Het is medelijden-wekkend dat diep doorgroefde gezicht, uitgeteerd en aapachtig, de mondhoeken verzakt, de kleine, grijze oogen in roode randen, de onderkaak naar voren en het voorhoofd laag. Een breede, platte neus. Boven de enkele grijze haren een groezelig-witte muts, aan ’t lijf een versleten en verkleurd jak, een rok met scheuren en gaten. Alles even sjovel. Uit de mouwen steken de magere geelbruine armen, en het vel van de knokige, dik-over-aderde handen is hard en leerachtig, lang ongewasschen. En dan die stem vol armoede en ouderdom en leed!”
Harmpje was ‘te vinden bij het heien de nieuwe weringpalen, aan de lijn van het zegennet, aan den kruiwagen bij het havenwerk; toen stond ze op bloote voeten en in Urker-mannebroek de schuiten te schrobben’.

In het lage kamertje is het halflicht; de Elsevier auteur kijkt nieuwgierig rond: “[D]e muren zijn blauw, vol grove kwastvegen kris en kras; een driepootige tafel in ’t midden, waarop haar pruttelend koffiekannetje en een paar kopjes; twee stoelen erbij. Onder den grooten naar voren springenden haardschoorsteen een kacheltje, en daarop een bruine waterketel. Aan den wand geen andere versiering dan een rekje met tinnen lepels en een bruin blikken trommeltje, met een hangslootje. Daarin bewaart zij de gebedelde koffie. De bedsteê-deuren staan open; in die donkere holte liggen dekens en schunnige stroomatras nog wanordelijk. Op een klein bruin kastje staat wat aardewerk, dat ze van haar zuster heeft, zooals ze vertelt, haar laatst-overgebleven bloedverwant, nu ook al jaren dood. In een hoek een groote ijzeren pot vol gelige asch.”
Manvrouw
Een buurmeisje, Bape, helpt Harmpje bij het huishouden. Als de 80-jarige het meisje wegstuurt ‘spreekt ze als een man, en van heel haar beverige bedelstem is niets meer over’. Bape blijft rondhangen, Harmpje wordt boos ‘en heft gebiedend de houterige arm op: »Voort dan, moatje, voort! voort . . .’ Harmpje gaat zitten en nu begrijpt WFG waarom ze als toverkol wordt gezien: “De wind blaast in den schoorsteen en jaagt kleine, blauwe rookwolkjes naar binnen, die baar voorover gezakt hoofd omwalmen. Zooals ze daar zit, doet ze denken aan een oude tooverkol of heks, wezens die op Urk nog niet geheel hebben afgedaan onder het bijgeloovigste deel der bevolking.”
Harmpje vertelt hoe ze nooit getrouwd is geweest, en WFG gaat ervan uit dat ze zeker te mannelijk was, een Urker Kenau: “Toen was ze te vinden bij het heien de nieuwe weringpalen, aan de lijn van het zegennet, aan den kruiwagen bij het havenwerk; toen stond ze op bloote voeten en in Urker-mannebroek de schuiten te schrobben. ’t Is wel gebeurd dat ze werd verrast terwijl ze bij haar kacheltje zat te rooken uit een kalken pijpje. Nog klinkt dat mannelijke in haar toornstem.”
Harmpje zorgde dertig jaar lang ‘als een man’ voor Hendrikje, een kreupel meisje, dat langs de huizen ging om te bedelen. Harmpje ‘zwoegde en verdiende het geld’. Ook Hendrikje is overleden; Harmpje loopt nu zelf langs de deuren. Volgens WFG heeft Urk danwel geen oude mannen- of vrouwenhuis maar laten de buren Harmpje, toverkol of niet, niet in de steek. Het enige waar Harmpje mee in de maag zit is het feit dat haar huisje lekt; ook de bedstee blijft niet droog.
WFG geeft ook inzicht in het karakter van Harmpje. Ze is gelovig, is bevriend met de dominee en hoort bij ‘de ware kerk’. Volgens de auteur kan ze er niet tegen als er iets verkeerds over Urk zegt, wat hij concludeert uit de feit dat ze de auteur op zijn plek zet als hij haar niet verstaat: ‘we zeggen ‘ier vor alles de rechte eutdrokkige’.
Als Harmpje eindelijk even stil is, gaat er volgens de bezoeker ‘zeker heel haar eenzaam en harde leven nog
eens door dat neergezonken hoofd; en als samenvatting van dat weemoedig herdenken komt het met
een snik over haar mummelende lippen: ‘joa, joa, ik ‘eb al oardig ommezwurven’. . .”
Vooral oudere vrouwen ‘met een eenigszins spitse neus of kin [lopen] ernstig gevaar, alleen om deze eigenschappen als heks te worden aangezien’.

Illustratie van Urker heksen door A.J. van ’t Hoff in ‘Sagen en Legenden rond de Zuiderzee’
Vrouwen met een spitse neus of kin
Wie waren de kollen van Urk? Volgens onderzoekers Meertens en Kaiser waren er in 1941 niet meer zo veel en liepen vooral oudere vrouwen ‘met een eenigszins spitse neus of kin … ernstig gevaar, alleen om deze eigenschappen als heks te worden aangezien’. De onderzoekers weten ook waar je ze kunt vinden: “De kollen of tooversen, zooals ze hier genoemd worden, komen te middernacht samen en gedragen zich ook overigens geheel op dezelfde wijze als haar zusters elders in deze landen.”
Dat er nogal wat ‘beheksingen’ zijn en mannen zelfs hun eigen moeder als kol aanwijzen blijkt uit een verhaal dat Meertens en Kaiser optekenen: “Een man hoorde zijn moeder zeggen, terwijl ze over de wieg van zijn kind stond gebogen: ‘Je moet ertoch an!’. Hij ging met zijn vrouw vroeg naar bed en sloot de deur. Om twaalf uur ’s nachts klopte de oude moeder, die naast haar zoon woonde, bij dezen aan en smeekte om binnen te worden gelaten; ze wilde haar kleinkind goeden nacht zeggen. De man liet haar ondanks haar smeeken niet binnen. Den volgenden morgen vond hij zijn moeder geworgd op bed liggen. De duivel moet nu eenmaal een slachtoffer hebben!”
Dat het bijzonder onprettig kon zijn om als heks te worden gebrandmerkt blijkt uit de heksenvervolgingen die na verschijning van de Malleus Maleficarum (Heksenhamer) tot diep in de 17de eeuw aan 30.000 tot 60.000 mensen het leven kostten. Zo’n 80 procent was vrouw. Men had het met name voorzien op oude, arme of minder intelligente vrouwen. Ieder incident, een mislukte oogst, dood van een kind of ordinaire burenruzie kon reden zijn voor een beschuldiging. Vrouwen werden herhaaldelijk gemarteld om bekentenissen af te dwingen. Wie zich na de bekentenis alsnog bekeerde, werd ‘uit genade’ gewurgd voordat hij/zij verbrand werd.

Op 16 maart 1823 vond in Deldenerbroek de laatste waterproef in Nederland plaats. De 45-jarige Hendrika was door een kraamvrouw aangewezen als ‘toverheks’; Hendrika sprong vrijwillig in het ijskoude water om te bewijzen dat ze kon zinken. Ze zonk als een baksteen, kon dus niet vliegen op een bezem en werd gelukkig niet ‘te licht werd bevonden’.
Kwaadaardige heks of arme weduwe?
Hoe kwam het dat juist op Urk zoveel vrouwen als kollen werden beschouwd? Allereerst waren er veel arme weduwen, waarvan de man op zee was gebleven. Zij moesten zwaar werk doen om in leven te blijven en zullen er niet altijd even fris hebben uitgezien. Urk had lang geen elektriciteit; een krom vrouwtje kon bij het flikkerende kaarslicht zo maar op een kwaadaardige heks lijken. Volgens Tromp de Vries ging het om onschuldige oude vrouwen, die echt niet als paria’s werden behandeld, maar men had ze liever niet over de vloer en je pakte er als kind inderdaad liever geen pepermuntje van aan. Voor het geval dat…
Met de komst van elektriciteit werd het geloof in kollen op de proef gesteld. Toch bleef bijgeloof de Urkers nog lang parten spelen. De Urker Courant publiceerde voor de oorlog nog een serie artikelen over bijzondere verschijnselen, waarin heksen en voorbereidingen serieus werden geintroduceerd. in 1941 is volgens Meertens en Kaiser het bijgeloof nog springlevend.
Wratten wegkieken
Mijn groottante Tjerkje (1892-1965) hielp het bijgeloof een handje. Wie last had van wratten ging naar haar toe. Ze vroeg je dan de wratten te tellen en het aantal op een briefje te schrijven. “Ze zijn niet van vandaag op morgen verdwenen maar ze gaan weg”, drukte ze de wrattenlijder op het hart. Tante Tjerk nam dan een touwtje, legde er het aantal knopen dat overeenkwam met de wratten in, sprak een spreuk uit en begroef het in de tuin. Op het moment dat het touwtje was vergaan, waren de wratten verdwenen. Tante Tjerk is ook de reden waarom mijn opoe slechts één meisje kreeg. Toen opoe Lubbetje haar dochter niet naar haar schoonmoeder vernoemde, sprak Tjerkje de historische woorden: dan zul je geen meisjes meer krijgen. Opoe kreeg nog drie kinderen, alle drie jongens.

Harmpje komt op een akelig manier aan haar einde. Op 17 januari 1905 overlijdt ze, alleen in haar bedsteetje. De buren hebben het niet meteen door; als ze Harmpje vinden hebben de ratten haar gezicht aangevreten. Dat de Urker bevolking dit niet snel vergeet, blijkt uit een stuk bij de foto van Wijk 5 in Het Urkerland van 1995. De auteur memoreert de laatste kerst van De Scharre in 1905: “Ziek en alleen in haar huisje, een onverwarmd, lekkend krot. Nee, ik werd er bepaald niet vrolijk van.”
Harmpje ligt begraven in graf 113 van het Oude Kerkhof. Tussen vele andere kollen. Of het daar spookt? Ik zou zeggen, neem vannacht om klokslag 12 uur een kijkje…
Bronnen
WFG, Urk, in: Woord en Beeld, jaargang 6, januari 1901
P. J. Meertens en L. Kaiser (1942), Het eiland Urk, Alphen aan de Rijn: N. Samson
S. Franke (1932), Sagen en legenden rond de Zuiderzee, Zutphen: Thieme
E. Koops, Een geschiedenis van de heksenvervolgingen, Historiek, juli 2017
Vries, de, T. (1982), Vrouwen van Urk, Urk: Urker Uitgaven
Pingback: Handen uit de mouwen: Vrouwenwerk op Urk | vrouwenbrieven