Brief van een dienstmeisje

Mariap van Urk-Koffeman (1898-1966), vissersvrouw en moeder van zeven kinderen, kreeg in de Jaren 30 landelijk bekendheid. Ze leek de liedjes, gedichten en verhalen uit haar mouw te schudden. Ze was te horen op de radio en ontving beroemde journalisten bij haar thuis. Maar voordat Mariap dichteres was was ze … dienstmeisje. In Scheveningen. En misschien kreeg ze juist daar de kans haar schrijftalent te ontwikkelen.

Het schrijven van kaarten en brieven nam een belangrijke plaats in in het leven van Urker dienstmeisjes. In interviews spraken ze er vaak over. Dirkje Romkes vertelde aan het Urkerland: “[O]p zondagavond schreef je brieven. Een aan je ouders en een aan je vrijer. In de week kreeg je dan ook weer twee brieven, van je ouders en je vrijer. Ik kreeg ook elke week het Urkerland toegestuurd. Je bleef dus evengoed een beetje op de hoogte wat er zoal gebeurde.”

Marretje de Jonge, die in een schriftje haar levensverhaal optekende, herinnerde zich de schrik toen ze te horen kreeg dat ze geen brieven uit Urk meer mocht ontvangen. Haar ‘mevrouw’ had de gewoonte om haar brieven open te maken en las dat op Urk ziekte heerste. Het moest maar uit zijn met die Urker brieven, er was immers besmettingsgevaar. “[D]an kunt u mij net zo goed … op straat zetten… daar leef ik voor, voor die brieven”, antwoordde Marretje. Er werd een compromis gesloten: Marretjes brieven werden na het lezen verbrand…

Uniek inkijkje

Zoals haar meeste leeftijdsgenoten vertrok ook Marretje (Mariap) Koffeman op jonge leeftijd van het eiland Urk. Het leven van haar ouders werd getekend door verdriet. Vier van de acht kinderen kwamen als peuters om het leven. Moeder Jacobje Kramer overleed toen Marretje acht was. Vader Iede Koffeman, huisschilder en visafslagdirecteur, bleef achter met vier jonge kinderen. Hij hertrouwde in 1908 met weduwe Jannetje Korf, met wie hij nóg vier kinderen kreeg.

Arm was het gezin niet maar Mariap wilde misschien haar eigen uitzet bij elkaar sparen of was nieuwsgierig naar de wereld buiten haar eiland. In de eerste week van augustus 1920 verhuist ze naar Scheveningen, waar ze bij de familie Lagerwei aan de IJmuidenstraat intrekt. Haar brief is waarschijnlijk drie weken later geschreven. De brief is geadresseerd aan haar ‘trouwe vriendin’, ‘mejuffrouw Dirkje Snijder’. Dirkje is vijf jaar jonger en woont in de Urker Onderbuurt. Ze verzorgt haar moeder, die al jarenlang ziek is.

Een schrijvende Mariap en vriendin Dirkje Snijder

De brief aan Dirkje telt maar liefst tien kantjes. Eerst vertelt Mariap hoe ‘anwennig’ ze is naar de tijd waarin ze samen met Dirkje water uit de pomp of zand van het strand haalde en met hun vrijers Klaas en Hessel een rondje om het eiland liepen. “Och och wat hebben we toch een gezellige tijd gehad toen”, schrijft Mariap.

Een groot sprei

Mariap heeft het in Scheveningen best goed, schrijft ze, maar het begin was moeilijk. Toen had ze steeds last van koortsen. “[Z]iek onder een ander, dat je al sleepende je werk doet, dat valt niks mee hoor.” Mariap is zelfs voor een week naar Krommenie (bij Urker bekenden) geweest om op te knappen. “Nu heb ik nog wel af en toe een klein beetje koorts, maar ik doe weer al mijn werk.”

Ook de ‘juffrouw’ is blij dat Mariap weer beter is. “Ze zijn nu vriendelijker als in ’t eerste, toen was ik halfgebakken, dat valt voor zulke menschen ook niet mee.” Het gezin Lagerwei bestaat uit vader, moeder, drie kinderen (Mijntje van 19, Bapie van 17 en Bertus van 14), en Emma (12) uit Wenen, waarschijnlijk een van de talloze Oostenrijkse kinderen die in het interbellum naar Nederland kwam om aan te sterken.

De faciliteiten zijn goed, vindt Mariap: “Ik heb hier een erg mooi kamertje, met een groot sprei over mijn bed  en iedere week 6 gulden. Als je ziet wat een heerlijk eten ik hier krijg, alle dagen vleesch en pudding. Het ontbijt bestaat uit, schrik niet, 4 kadetjes, 2 plakken witte brood, 2 sneetjes roggebrood en 1 krente bolletje voor 4 cent’. Ik barste nog op een of andere tijd!”

“Dinsdags sta ik weer om 6 uur op en dan heb ik voor 9 de kamer gedaan, aardappels geschild en eten klaargemaakt. Dan eten we brood en moet ik de winkel dweilen.”

Lange dagen

Of ze nou koorts heeft of niet, Mariap maakt lange dagen:

“’s Maandags 6 uur sta ik al te wassen en dan moet het dezelfde dag in de bleekpoeier, opgespoeld, stuk voor stuk uitgeklopt , opgevouwen en dan gaat het in een grote vierkante bak en zo naar de zolder waar hij ’s maandagsavonds om 10 uur hangt.”

“Dinsdags sta ik weer om 6 uur op en dan heb ik voor 9 de kamer gedaan, aardappels geschild en eten klaargemaakt. Dan eten we brood en moet ik de winkel dweilen. Om 11 uur drinken we gezellig een bakje en dan doe ik de slaapkamers met de gang en de trappen en dan mijn eigen kamertje en na het eten de borden wassen. Dan ben ik om 4 uur klaar.”

“s Woensdags redt ik weer de boel op en dan sta ik de hele middag te strijken, tot s avonds 9 uur toe. Vrijdag en zaterdag heb ik weer de hele dag werk maar zondags doe ik niks…”

Op vrijdagavond krijgt Mariap hulp bij het matten kloppen van een ‘kadodderig bochelachtig, roodharig, scheelig vrouwtje’.

Op dinsdagavond gaat Mariap naar de cathechesatie. Maar het zijn de zondagen waar Mariap het meest naar uitkijkt. Haar vriend Klaas is visserman; zijn botter is regelmatig in de Scheveninger haven te vinden. Na de kerk trekt ze er met vriendinnen naar toe, waar ze samen eten koken en onder een zeil dat over het dek is gespannen liedjes zingen. ’s Avonds bezoekt ze de meisjesvereniging, waar ze Klaas ook wel eens mee naar toe troont.

Spectaculaire vliegshow

De zondag voordat Mariap haar brief schrijft bezoekt ze met Klaas de spectaculaire vliegshow die boven het Kurhaus aan de boulevard plaatsvindt. Fokkers en Driedekkers voeren luchtgevechten en ‘loopings, fieulles mortes, spiralen, rollings, etc’ uit. Ook vindt er volgens de Haagsche Courant een parachute sprong van 1000 mtr hoogte plaats. “Als je dat gezien hadt, je hield je hart vast, ze gingen zoo maar een paar keer over den kop en dan weer vlogen ze zoo laag dat je de menschen kon zien zitten”, aldus Mariap. Ze citeert de krant: ruim 300.000 mensen zijn op de show afgekomen.

“Als je dat gezien hadt, je hield je hart vast, ze gingen zoo maar een paar keer over den kop en dan weer vlogen ze zoo laag dat je de menschen kon zien zitten”

Nu we de Urker dienstmeisjes niet meer kunnen interviewen moeten we het hebben van brieven zoals deze. Hieruit distilleren we de intieme details die we in krantenberichten en andere bronnen missen. Mariap wordt door mevrouw Lagerwei niet gespaard, maar krijgt wel alle ruimte voor haar ‘godsdienstige plichten’ en om Klaas te zien. En om brieven te schrijven.

De brief aan Dirkje toont Mariaps ontwikkeling als schrijfster. Als geen ander kent ze de kunst van ‘praten op papier’. Ze betrekt Dirkje nadrukkelijk bij haar ervaringen en weet het ‘bochelachtige’ vrouwtje met een pennenstreek tot leven te wekken. Proefde het brievenschrijven naar meer? Begon ze in Scheveningen voor het eerst liedjes en gedichten te schrijven?

Waarschijnlijk heeft Mariap dit lied speciaal voor de dienstmeisjes in Scheveningen gemaakt, om te zingen als ze samen met Pinksteren en Kerst naar Urk reizen (op de wijs van een lied uit toneelstuk De Jantjes):

AIs je aankomt in Enkhuizen
en de boot ligt even stil,
en de kapitein komt vragen
of je de trein nog halen wil,
dan zie je al nader komen
weer het dienen in ‘t verschiet

Refrein:
En dán voel je pas, hoeveel je
op je Urkien achter liet.

Maar als wij ’t weer beleven
en kerstmis nadert weer,
mijn hand erop wil ‘t geven
geen dienstje snapt mij meer:
want meisjes, ik ga trouwen.

Een huisje met twee kamers
Achter ’t Urker prikkeldraad
de voeten op de kachel
lach ‘k om elk die dienen gaat.

Het gedicht ‘Merijtje wort duur d’r mimme nor de boat ebrocht’ wordt ook wel aan Mariap toegeschreven, maar is toch echt van de hand van onderwijzer Tromp de Vries.

Mariap is de enige vrouw die bij ‘het laatste schepje’ aanwezig is (J. H. Mastenbroek, Zuiderzeemuseum, 1940)

Dichten uit noodzaak

Mariap en Dirkje trouwen allebei in 1924, Mariap met Klaas van Urk, Dirkje met Hessel van Urk. Zo’n acht jaar later begint Mariap serieus te dichten, niet alleen voor haar plezier maar ook om wat extra te verdienen. In 1932 vergaat namelijk het schip van haar man, waarna hij afhankelijk wordt van de zuinige Zuiderzeesteunwet. De Urker Courant publiceert in 1933 Mariaps grappige gedicht De Huisvrouw. Als in 1935 haar oom Klaas L. Koffeman de Oprechte Urker opricht, wordt Mariap de dichtende medewerker. Het dienen is opnieuw een thema in haar gedicht ‘Vrijage, traditie en romantiek’, over Vrouw Pasterkamp en haar dienende dochter:

Met Pinkster komt haar dochter thuis
Zij diende te Enkhuizen
En wel bij ’n bloemenzaadspecialist
Dus vast wel één der Sluizen!
Gelijk een schoonheidskoningin
Gekleed in zeven kleuren
komt Jaawkien langs het schelpenpad
om ‘mimme’s’ huis te keuren!
Reeds was zij van de boot gehaald
haar koffertje gedragen
door Lub, een stille vissersknecht
die nooit nog durfde ‘vragen’.

Mariap verwerft gedurende de inpoldering landelijke bekendheid als ‘dichteres van de drooglegging’. Ze vormt het aanspreekpunt voor de talloze journalisten en schrijvers die Urk bezoeken en wordt uitgebreid geïnterviewd, gefotografeerd en ook afgebeeld op schilderijen.[1]

De dichteres zal vast nog wel eens teruggedacht hebben aan de tijd toen ze verantwoordelijk was voor de winkel, de was en het eten van de familie Lagerwei. In Scheveningen was ze ‘anwennig’ naar haar leven op het eiland. Had ze op Urk misschien wel eens heimwee naar haar tijd als jonge vrouw in de kosmopolitische badplaats?  

Ze omschreef het in een interview zo: “Ik heb somtijds een gevoel van … eenzaamheid. Nee, dat niet, dat vooral niet. Daar is Urk veel te gezellig voor. Wél een gevoel van alléén-staan wat dit werk betreft.”

Meer lezen? Ons volledige onderzoek naar 1001 dienstmeisjes is hier te vinden.


[1] Een van onze bronnen is de blog van Mariap’s achterkleinzoon Bas Visscher ‘De Strijd van Mariap van Urk’.

Advertentie

2 gedachtes over “Brief van een dienstmeisje

  1. Leuk stuk!
    Een paar inhoudelijke opmerkingen over dit stukje:
    “Vader Iede Koffeman, huisschilder en visafslagdirecteur, bleef achter met acht jonge kinderen. Hij hertrouwde in 1908 met weduwe Jannetje Korf, met wie hij nóg drie kinderen kreeg. Breed zal het gezin het niet gehad hebben, maar misschien was Mariap ook nieuwsgierig naar de wereld buiten haar eiland.”

    Op het moment dat Iede’s eerste vrouw Jacobje stierf waren al vier kinderen overleden, hij bleef dus achter met vier jonge kinderen. En met zijn tweede vrouw Jannetje (mijn overgrootmoeder) kreeg hij nog vier kinderen, niet drie. Elisabeth, Klaas, Marrijtje en Jan (mijn opa).

    Dat ze het als gezin niet breed hadden is denk ik een aanname. Als directeur van de afslag was mijn overgrootvader toch een van de welvarendste Urkers op dat moment vermoed ik zelf. Ook gezien het feit dat hij een aanzienlijk persoonlijk kapitaal moest inbrengen om de gemeentelijke visafslag op te kunnen richten doet me dat vermoeden.

    Like

  2. Pingback: Brief van een dienstmeisje – Urker dienstmeisjes

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s