Onlangs las ik een interview met Anja Keuter-Kapitein, de scheidende fractievoorzitter van de Urker partij Gemeentebelangen. Ik ben het vaak oneens met haar politieke standpunten maar vond het een geweldig artikel. Hoe vaak lezen we een interview met een Urker politica, bestuurder en onderneemster? Met iemand die geen blad voor de mond neemt en durft te zeggen: ‘Meestal hebben we gewoon gelijk’?
Zelden. En daarbij stuiten we meteen op het probleem waar je als (amateur)historicus mee te maken krijgt als je over Urker vrouwen wil schrijven. Urker vrouwen functioneerden eeuwenlang (net als vrouwen elders) buiten de officiële machtsstructuren. Ze waren geen schout, zaten niet in gemeente- en kerkenraden, konden niet naar de universiteit of in (militaire) dienst. Tot 1956 waren zij handelingsonbekwaam; dit betekende dat ze onder het wettelijk gezag van haar vader of echtgenoot vielen en geen eigen rekening of verzekering konden afsluiten.
Hierdoor raakten ze snel vergeten. In primaire of formele bronnen kom je hen maar mondjesmaat tegen. In secondaire, informele bronnen als egodocumenten, overleveringen, pamfletten en afbeeldingen duiken ze vaker op, maar deze werden tot voor kort door historici nauwelijks serieus genomen. Toch is vrouwengeschiedenis essentieel. Het is history from below waarbij de blik op het verleden in een ander, groter licht komt te staan. Het helpt ons om onze persoonlijke ‘ontstaansgeschiedenis’ beter te begrijpen.

Too little, too late. Dat is wat ik vaak denk als ik naar de Urker geschiedschrijving kijk.
Daarom is zo’n interview met Anja Keuter zo belangrijk. Eigenlijk zouden we een inhaalslag moeten maken door heel veel vrouwen te interviewen. Ook zouden we hun brieven en andere vormen van nalatenschap zorgvuldig moeten documenteren en bewaren. Het probleem daarbij is dat je niet altijd weet wat je wilt vragen of bewaren.
Ik heb dat ervaren tijdens het Zoutzoet-project, dat ik in 2005-2007 met Juriaan Brouwer en Frederieke Jochems uitvoerde. We keken naar de inpoldering door de ogen van ooggetuigen. We interviewden tientallen mensen, de meesten op leeftijd. En verzamelden kisten vol informatie.
Eigenlijk zouden we een inhaalslag moeten maken door heel veel vrouwen te interviewen. Het probleem daarbij is dat je niet altijd weet wat je wilt vragen of bewaren.

Toen ik in 2019 samen met Arjan Baarssen het Urker Dienstmeisjes-project begon, moest ik terugdenken aan die talloze interviews. De geïnterviewden leefden op drie na niet meer. Onder hen bevonden zich verschillende dienstmeisjes. Ze hadden het wel eens verteld, zijdelings, dat ze jaren in Noord-Holland hadden gewerkt. Maar ik had er geen aandacht aan geschonken.

In 2019 kwamen we erachter dat we geen enkel voormalig dienstmeisje meer konden interviewen; ze waren er eenvoudig niet meer. Ik kon mezelf wel voor de kop slaan!
Too little, too late. Dat is wat ik vaak denk als ik naar de Urker geschiedschrijving kijk. Hoe komt het dat de Zuiderzee vooral als een ‘mannenzee’ wordt afgeschilderd? Ook Eva Vriend kon dit beeld met haar boek Hier ging de zee eens te keer niet rechtzetten. De vrouwen die rondom deze zee woonden waren dan wel geen vissers, hun levens waren er volledig van afhankelijk en van doordrongen. Waarom worden vissersvrouwen zo vaak als wachtende vrouwen afgeschilderd? Starend over zee, of zwaaiend naar vissersschepen? Hadden ze soms niks beters te doen?
Waarom wordt het Wonder van Urk als een ‘mannenwonder’ beschreven? Waarom worden alleen de woorden en daden van de ‘voormannen’ genoemd? De Urker vrouwen hebben eeuwenlang de visserij- en verwerkingsbedrijven helpen overeind te houden, als dienstmeisje, visverwerkster of huisvrouw. Toen Urk internationaal ging waren het de fileersters en oplegsters die de bedrijven ‘bemanden’. Ook de vrouwen die niet in de fabriek stonden hebben offers gemaakt voor ‘Het Wonder’. Ze hebben er ook van geprofiteerd, uiteraard. Hoe kan het dat zo weinig vrouwen een plekje kregen in de Urker geschiedschrijving? Dat er geen Mariap van Urk-straat is, of een Jante Baarssen-plein?
Too little, too late.

Gelukkig is het niet helemaal een gelopen race. Dat heb ik tijdens het dienstmeisjes-project ervaren. We vonden enkele prachtige secondaire bronnen en door deze te koppelen aan primaire bronnen (bevolkingsregisters, levensverhalen) hebben we toch een redelijk volledig beeld van het leven van de 1000+ Urker dienstbodes kunnen scheppen. Dit vooral dankzij de talloze nazaten die hun herinneringen deelden, Het Urkerland (dat in 1981 een tiental ex-dienstmeisjes interviewde) en Tromp de Vries, de onderwijzer die in het boek ‘Vrouwen van Urk’ een drietal levensverhalen opnam.
Ik heb Tromp de Vries nog gekend, en hoe graag zou ik hem nu nog willen vertellen dat zijn boek voor mij van onschatbare waarde is. ‘Vrouwen van Urk’ beschrijft een ‘Urker matriarchaat’ met verschillende soorten Urker vrouwen: hulpvaardige, getrouwde en ongetrouwde, knappe, taalvaardige, gelovige, beproefde en bijzondere vrouwen. De Vries nam de moeite om de veelbewogen levensverhalen van ‘buurvrouw Fem’, Marretje de Jonge en Brechtje Bakker te beschrijven of uit te typen. Hij laat zien dat verschillende vrouwen de M/V verhoudingen doorbraken, door ‘mannenwerk’ te doen (palen heien, schepen schrobben, netten binnenhalen) of door als informele diakenen of ouderlingen op te treden.
Zonder dit boek was het nóg moeilijker geweest om te weten hoe we vrouwen van toen alsnog voor het voetlicht kunnen plaatsen.

Met mijn Vrouwenbrieven- en Dienstmeisjesproject hoop ik een bijdrage te leveren aan de Urker ‘geschiedenis van onderop’. Ik wil iedere plaatsgenoot oproepen om de aandacht (af en toe) te verplaatsen van de man naar de vrouw. Door de verhalen van je moeder en bessien op te tekenen. Door hun brieven en dagboeken te bewaren en te delen. Door te praten over wat vrouwzijn op Urk betekent. Door je eigen ervaringen als vrouw serieus te nemen en vast te leggen. Door glazen plafonds te doorbreken.
De meeste vrouwen zullen als ‘secundaire bron’ de geschiedenis ingaan. Tenzij ze dat niet pikken, en ervoor zorgen dat ze ook in formele bronnen terug te vinden zijn. Vrouwen als Anja Keuter.
Wouw, inspirerend verhaal Luus, zo glashelder. Dank je wel. Een foutje onderin, maar misschien is het wel mooier zo; Met mijn Vrouwenbrieven- en Dienstmeisjesproject hoop ik een bijdrage te leven aan de Urker ‘geschiedenis van onderop’ Juut
LikeLike
Pingback: Vrouwen in ‘t vuurgestoelte | vrouwenbrieven